2025-10-30


De verkiezingen zijn voorbij. Onderwijs? Nauwelijks genoemd. En als het even opdook, klonk steevast dezelfde boodschap: meer geld! Waarna het gesprek snel terugschakelde naar het eigen risico en nieuwe steden bouwen. Zaken die zogenaamd direct rendement in de eigen portemonnee beloven.
Maar wat betekent “meer investeren in het onderwijs” eigenlijk?
Onderwijs kwam dan weliswaar niet terug in het publieke debat, maar zelfs als je de verkiezingsprogramma's induikt, blijf je achter met een hol gevoel.
GroenLinks-PvdA en D66 hameren op kleinere klassen, hogere salarissen en gelijke kansen; allemaal noodzakelijk voor een beter onderwijsstelsel. Maar over de inhoud, over wat kinderen moeten leren, is het stil.
Andere partijen, zoals de VVD en CDA, maken expliciete keuzes: meer techniek, betere aansluiting op de arbeidsmarkt, praktijkgericht onderwijs. Ze benoemen concreet waar ze naartoe willen; van AI tot vakmanschap. Of je die richting nu deelt of niet, ze hebben in ieder geval een inhoudelijk kompas, al blijft de investering daarbij achter.
Zonder inhoudelijke visie is ‘meer geld’ niet genoeg. Je kunt miljarden in een verouderd systeem pompen, maar zonder duidelijk doel krijg je geen toekomstbestendig onderwijs.
Maar hier wringt de schoen: wie bepaalt eigenlijk wat goed onderwijs is? De politiek stuurt halfhartig. Het ministerie stelt vage kerndoelen op, geadviseerd door een rij commissies. Leraren roepen om autonomie. Werkgevers eisen praktijkskills. Ouders willen het beste voor hun kind.
De verkiezingen zijn voorbij. Onderwijs? Nauwelijks genoemd. En als het even opdook, klonk steevast dezelfde boodschap: meer geld! Waarna het gesprek snel terugschakelde naar het eigen risico en nieuwe steden bouwen. Zaken die zogenaamd direct rendement in de eigen portemonnee beloven.
Maar wat betekent “meer investeren in het onderwijs” eigenlijk?
Onderwijs kwam dan weliswaar niet terug in het publieke debat, maar zelfs als je de verkiezingsprogramma's induikt, blijf je achter met een hol gevoel.
GroenLinks-PvdA en D66 hameren op kleinere klassen, hogere salarissen en gelijke kansen; allemaal noodzakelijk voor een beter onderwijsstelsel. Maar over de inhoud, over wat kinderen moeten leren, is het stil.
Andere partijen, zoals de VVD en CDA, maken expliciete keuzes: meer techniek, betere aansluiting op de arbeidsmarkt, praktijkgericht onderwijs. Ze benoemen concreet waar ze naartoe willen; van AI tot vakmanschap. Of je die richting nu deelt of niet, ze hebben in ieder geval een inhoudelijk kompas, al blijft de investering daarbij achter.
Zonder inhoudelijke visie is ‘meer geld’ niet genoeg. Je kunt miljarden in een verouderd systeem pompen, maar zonder duidelijk doel krijg je geen toekomstbestendig onderwijs.
Maar hier wringt de schoen: wie bepaalt eigenlijk wat goed onderwijs is? De politiek stuurt halfhartig. Het ministerie stelt vage kerndoelen op, geadviseerd door een rij commissies. Leraren roepen om autonomie. Werkgevers eisen praktijkskills. Ouders willen het beste voor hun kind.


En het resultaat? We zitten nog precies waar we 40 jaar geleden zaten. Elke maandag 40 Franse woordjes stampen. Waarom? "Voor als je ooit in Frankrijk op vakantie gaat."
Je kunt van alles vinden over het doel van ons onderwijsstelsel - dat we kinderen niet alleen moeten opleiden voor economisch rendement maar ook voor burgerschap, creativiteit en een rijk leven.
Allemaal waar. Maar één ding valt niet te ontkennen: na school stromen de meeste jongeren door naar de arbeidsmarkt. En in een moderne kenniseconomie is onderwijs dé brandstof voor innovatie, productiviteit en welvaart.
Alleen wringt het precies daar. Want ondanks die economische focus lukt het ons niet de arbeidsmarkt bij te benen. Terwijl bedrijven structureel tekortschieten aan technisch en digitaal talent - en ook de zorg en het onderwijs onder druk staan - blijft het onderwijssysteem grotendeels immuun voor wat de economie én de samenleving daadwerkelijk vragen.
Slechts 15% van de Nederlandse studenten kiest voor een technische studie. 55% kiest voor sociale wetenschappen. We hebben 57.000 werkende psychologen en sociologen, tegenover 89.000 ingenieurs totaal. We leiden massaal mensen op voor banen die er niet zijn, terwijl cruciale sectoren leeglopen.
Natuurlijk zijn er tegenargumenten. Wat als we straks Arabisten nodig hebben voor een conflict in het Midden-Oosten? Of antropologen voor de volgende pandemie? Oud-minister Bussemaker had daar een punt: niet alles laat zich vangen in economische baten.
Toch moeten we eerlijk zijn. Nederland leidt geen 57.000 psychologen op uit voorzorg voor een mentale crisis. En geen duizenden communicatiewetenschappers voor het geval er ooit een pr-ramp uitbreekt.
En het resultaat? We zitten nog precies waar we 40 jaar geleden zaten. Elke maandag 40 Franse woordjes stampen. Waarom? "Voor als je ooit in Frankrijk op vakantie gaat."
Je kunt van alles vinden over het doel van ons onderwijsstelsel - dat we kinderen niet alleen moeten opleiden voor economisch rendement maar ook voor burgerschap, creativiteit en een rijk leven.
Allemaal waar. Maar één ding valt niet te ontkennen: na school stromen de meeste jongeren door naar de arbeidsmarkt. En in een moderne kenniseconomie is onderwijs dé brandstof voor innovatie, productiviteit en welvaart.
Alleen wringt het precies daar. Want ondanks die economische focus lukt het ons niet de arbeidsmarkt bij te benen. Terwijl bedrijven structureel tekortschieten aan technisch en digitaal talent - en ook de zorg en het onderwijs onder druk staan - blijft het onderwijssysteem grotendeels immuun voor wat de economie én de samenleving daadwerkelijk vragen.
Slechts 15% van de Nederlandse studenten kiest voor een technische studie. 55% kiest voor sociale wetenschappen. We hebben 57.000 werkende psychologen en sociologen, tegenover 89.000 ingenieurs totaal. We leiden massaal mensen op voor banen die er niet zijn, terwijl cruciale sectoren leeglopen.
Natuurlijk zijn er tegenargumenten. Wat als we straks Arabisten nodig hebben voor een conflict in het Midden-Oosten? Of antropologen voor de volgende pandemie? Oud-minister Bussemaker had daar een punt: niet alles laat zich vangen in economische baten.
Toch moeten we eerlijk zijn. Nederland leidt geen 57.000 psychologen op uit voorzorg voor een mentale crisis. En geen duizenden communicatiewetenschappers voor het geval er ooit een pr-ramp uitbreekt.


Internationaal is het nog pijnlijker. Van onze masterafgestudeerden haalt slechts 8,7% een technische graad - plaats 27 van 37 ontwikkelde economieën (OESO-landen).
In Zuid-Korea kiest 30% voor techniek. In India zijn wiskunde-olympiades primetime televisie. Andere landen maken keuzes. Singapore stuurt op STEM (omvat studies in wetenschap, technologie, techniek en wiskunde), China produceert 4,7 miljoen ingenieurs per jaar - niet omdat studenten dat per se willen, maar omdat de overheid dat bepaalt.
In Nederland is dat ondenkbaar. Wij prijzen vrijheid als hoogste goed. Een erfenis van decennia liberalisme, waarin de individuele keuze heilig is. Politiek, onderwijs(raad) en cultuur draaien om één principe: iedereen mag zelf bepalen wat hij wil worden.
Maar die vrijheid heeft een prijs. Een mooi ideaal, zeker. Maar klaag dan niet dat kennismigranten onze banen en huizen “inpikken”. Zij vullen de gaten die we zelf hebben gecreëerd.
De keuze voor een STEM-studie ontstaat niet in de collegebanken, maar veel eerder: op de middelbare school, en misschien zelfs al op de basisschool.
Mijn vriendin komt uit een onderwijsgezin. Haar vader is basisschooldocent, moeder en zus geven kunst op het middelbaar. Geweldige leraren - betrokken, enthousiast, toegewijd. Maar hebben weinig affiniteit voor technologie, laat staan wiskunde of natuurkunde. Niet hun schuld. Het ligt simpelweg buiten hun interessegebied.
En dat zie je overal terug. Pabo-studenten zien het meest op tegen wiskunde en techniek. Die vakken hebben voor hen dezelfde negatieve lading als voor hun leerlingen straks. De cyclus herhaalt zich: leraren zonder STEM-affiniteit leiden kinderen op zonder STEM-interesse.
En dat zien we ook terug in de klas. Nederlandse kinderen krijgen slechts 4% van hun onderwijstijd wetenschap en techniek.
Geen wonder dat kinderen techniek saai vinden. Ze hebben het amper gezien.
Uit CBS-onderzoek blijkt dat 82% van de vwo'ers hun studie kiest omdat die "leuk" lijkt. Slechts 8% kijkt naar baankansen. Bij havisten en vmbo'ers ligt dit iets anders, maar ook daar kiest de meerderheid voor wat ze het leukst vinden.
En dat is precies het punt. Als kinderen hun hele schoolcarrière: 1) Nooit écht met technologie hebben gewerkt, 2) Nooit iets hebben geprogrammeerd of gebouwd, 3) Techniek hebben gezien door de ogen van leraren die er zelf niets mee hebben.
Dan vinden ze het ook niet leuk. Dan kiezen ze er niet voor.
Finland en Zuid-Korea doen het anders. Daar leren kinderen vanaf groep 5 programmeren - niet als saai vak, maar als creatief gereedschap. Wiskunde wordt gekoppeld aan robots bouwen, apps maken, problemen oplossen. Scholen hebben partnerships met techbedrijven. Leraren worden bijgeschoold in techniekdidactiek.
We moeten niet kinderen dwingen techniek te kiezen. We moeten techniek leuk maken. En dat begint bij leraren die zelf enthousiast zijn. Die kunnen laten zien hoe gaaf het is om iets te bouwen, te programmeren, te ontdekken.
Laatst was ik bij het Microsoft kantoor op Schiphol. Ze hebben daar iets wat Dream Space heet, een soort tech-speeltuin voor kinderen. Aan tafels zaten ze achter laptops, klikten digitale LEGO-blokjes aan elkaar en lieten robots bewegen.
Dus kijk naar het bedrijfsleven. Werk met ze samen!
En kijk naar de lerarenopleidingen. Maak de pabo aantrekkelijker voor studenten met een technische kant, mensen die het leuk vinden om te bouwen en te ontdekken.
Ondanks dat ik dit zelf niet meer mag meemaken gun ik de generatie Alpha’s de mooie kanten van techniek.
Ik had dat geluk thuis.
Mijn vader leerde me op jonge leeftijd mijn eigen website bouwen.
18 jaar verder… zit jij dit verhaal op die site te lezen!
Internationaal is het nog pijnlijker. Van onze masterafgestudeerden haalt slechts 8,7% een technische graad - plaats 27 van 37 ontwikkelde economieën (OESO-landen).
In Zuid-Korea kiest 30% voor techniek. In India zijn wiskunde-olympiades primetime televisie. Andere landen maken keuzes. Singapore stuurt op STEM (omvat studies in wetenschap, technologie, techniek en wiskunde), China produceert 4,7 miljoen ingenieurs per jaar - niet omdat studenten dat per se willen, maar omdat de overheid dat bepaalt.
In Nederland is dat ondenkbaar. Wij prijzen vrijheid als hoogste goed. Een erfenis van decennia liberalisme, waarin de individuele keuze heilig is. Politiek, onderwijs(raad) en cultuur draaien om één principe: iedereen mag zelf bepalen wat hij wil worden.
Maar die vrijheid heeft een prijs. Een mooi ideaal, zeker. Maar klaag dan niet dat kennismigranten onze banen en huizen “inpikken”. Zij vullen de gaten die we zelf hebben gecreëerd.
De keuze voor een STEM-studie ontstaat niet in de collegebanken, maar veel eerder: op de middelbare school, en misschien zelfs al op de basisschool.
Mijn vriendin komt uit een onderwijsgezin. Haar vader is basisschooldocent, moeder en zus geven kunst op het middelbaar. Geweldige leraren - betrokken, enthousiast, toegewijd. Maar hebben weinig affiniteit voor technologie, laat staan wiskunde of natuurkunde. Niet hun schuld. Het ligt simpelweg buiten hun interessegebied.
En dat zie je overal terug. Pabo-studenten zien het meest op tegen wiskunde en techniek. Die vakken hebben voor hen dezelfde negatieve lading als voor hun leerlingen straks. De cyclus herhaalt zich: leraren zonder STEM-affiniteit leiden kinderen op zonder STEM-interesse.
En dat zien we ook terug in de klas. Nederlandse kinderen krijgen slechts 4% van hun onderwijstijd wetenschap en techniek.
Geen wonder dat kinderen techniek saai vinden. Ze hebben het amper gezien.
Uit CBS-onderzoek blijkt dat 82% van de vwo'ers hun studie kiest omdat die "leuk" lijkt. Slechts 8% kijkt naar baankansen. Bij havisten en vmbo'ers ligt dit iets anders, maar ook daar kiest de meerderheid voor wat ze het leukst vinden.
En dat is precies het punt. Als kinderen hun hele schoolcarrière: 1) Nooit écht met technologie hebben gewerkt, 2) Nooit iets hebben geprogrammeerd of gebouwd, 3) Techniek hebben gezien door de ogen van leraren die er zelf niets mee hebben.
Dan vinden ze het ook niet leuk. Dan kiezen ze er niet voor.
Finland en Zuid-Korea doen het anders. Daar leren kinderen vanaf groep 5 programmeren - niet als saai vak, maar als creatief gereedschap. Wiskunde wordt gekoppeld aan robots bouwen, apps maken, problemen oplossen. Scholen hebben partnerships met techbedrijven. Leraren worden bijgeschoold in techniekdidactiek.
We moeten niet kinderen dwingen techniek te kiezen. We moeten techniek leuk maken. En dat begint bij leraren die zelf enthousiast zijn. Die kunnen laten zien hoe gaaf het is om iets te bouwen, te programmeren, te ontdekken.
Laatst was ik bij het Microsoft kantoor op Schiphol. Ze hebben daar iets wat Dream Space heet, een soort tech-speeltuin voor kinderen. Aan tafels zaten ze achter laptops, klikten digitale LEGO-blokjes aan elkaar en lieten robots bewegen.
Dus kijk naar het bedrijfsleven. Werk met ze samen!
En kijk naar de lerarenopleidingen. Maak de pabo aantrekkelijker voor studenten met een technische kant, mensen die het leuk vinden om te bouwen en te ontdekken.
Ondanks dat ik dit zelf niet meer mag meemaken gun ik de generatie Alpha’s de mooie kanten van techniek.
Ik had dat geluk thuis.
Mijn vader leerde me op jonge leeftijd mijn eigen website bouwen.
18 jaar verder… zit jij dit verhaal op die site te lezen!
Michael Hilhorst
Michael Hilhorst